NL: intrekken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingetrokken
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik trek in jij trekt in hij trekt in wij trekken in jullie trekken in zij trekken in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik intrek dat jij intrekt dat hij intrekt dat wij intrekken dat jullie intrekken dat zij intrekken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingetrokken jij hebt ingetrokken hij heeft ingetrokken wij hebben ingetrokken jullie hebben ingetrokken zij hebben ingetrokken
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik trok in jij trok in hij trok in wij trokken in jullie trokken in zij trokken in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik introk dat jij introk dat hij introk dat wij introkken dat jullie introkken dat zij introkken
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingetrokken jij had ingetrokken hij had ingetrokken wij hadden ingetrokken jullie hadden ingetrokken zij hadden ingetrokken
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal intrekken jij zult intrekken hij zal intrekken wij zullen intrekken jullie zullen intrekken zij zullen intrekken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingetrokken hebben jij zult ingetrokken hebben hij zal ingetrokken hebben wij zullen ingetrokken hebben jullie zullen ingetrokken hebben zij zullen ingetrokken hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou intrekken jij zou intrekken hij zou intrekken wij zouden intrekken jullie zouden intrekken zij zouden intrekken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingetrokken hebben jij zou ingetrokken hebben hij zou ingetrokken hebben wij zouden ingetrokken hebben jullie zouden ingetrokken hebben zij zouden ingetrokken hebben
|
Gebiedende wijs |
trek in
|
Aanvoegende wijs |
intrekke |