NL: intimideren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïntimideerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik intimideer jij intimideert hij intimideert wij intimideren jullie intimideren zij intimideren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïntimideerd jij hebt geïntimideerd hij heeft geïntimideerd wij hebben geïntimideerd jullie hebben geïntimideerd zij hebben geïntimideerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik intimideerde jij intimideerde hij intimideerde wij intimideerden jullie intimideerden zij intimideerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïntimideerd jij had geïntimideerd hij had geïntimideerd wij hadden geïntimideerd jullie hadden geïntimideerd zij hadden geïntimideerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal intimideren jij zult intimideren hij zal intimideren wij zullen intimideren jullie zullen intimideren zij zullen intimideren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïntimideerd hebben jij zult geïntimideerd hebben hij zal geïntimideerd hebben wij zullen geïntimideerd hebben jullie zullen geïntimideerd hebben zij zullen geïntimideerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou intimideren jij zou intimideren hij zou intimideren wij zouden intimideren jullie zouden intimideren zij zouden intimideren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïntimideerd hebben jij zou geïntimideerd hebben hij zou geïntimideerd hebben wij zouden geïntimideerd hebben jullie zouden geïntimideerd hebben zij zouden geïntimideerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
intimideer
|
| Aanvoegende wijs |
| intimidere |