NL: interrailen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïnterraild
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik interrail jij interrailt hij interrailt wij interrailen jullie interrailen zij interrailen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnterraild jij hebt geïnterraild hij heeft geïnterraild wij hebben geïnterraild jullie hebben geïnterraild zij hebben geïnterraild
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik interrailde jij interrailde hij interrailde wij interrailden jullie interrailden zij interrailden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnterraild jij had geïnterraild hij had geïnterraild wij hadden geïnterraild jullie hadden geïnterraild zij hadden geïnterraild
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal interrailen jij zult interrailen hij zal interrailen wij zullen interrailen jullie zullen interrailen zij zullen interrailen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnterraild hebben jij zult geïnterraild hebben hij zal geïnterraild hebben wij zullen geïnterraild hebben jullie zullen geïnterraild hebben zij zullen geïnterraild hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou interrailen jij zou interrailen hij zou interrailen wij zouden interrailen jullie zouden interrailen zij zouden interrailen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnterraild hebben jij zou geïnterraild hebben hij zou geïnterraild hebben wij zouden geïnterraild hebben jullie zouden geïnterraild hebben zij zouden geïnterraild hebben
|
| Gebiedende wijs |
interrail
|
| Aanvoegende wijs |
| interraile |