NL: interpelleren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïnterpelleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik interpelleer jij interpelleert hij interpelleert wij interpelleren jullie interpelleren zij interpelleren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnterpelleerd jij hebt geïnterpelleerd hij heeft geïnterpelleerd wij hebben geïnterpelleerd jullie hebben geïnterpelleerd zij hebben geïnterpelleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik interpelleerde jij interpelleerde hij interpelleerde wij interpelleerden jullie interpelleerden zij interpelleerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnterpelleerd jij had geïnterpelleerd hij had geïnterpelleerd wij hadden geïnterpelleerd jullie hadden geïnterpelleerd zij hadden geïnterpelleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal interpelleren jij zult interpelleren hij zal interpelleren wij zullen interpelleren jullie zullen interpelleren zij zullen interpelleren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnterpelleerd hebben jij zult geïnterpelleerd hebben hij zal geïnterpelleerd hebben wij zullen geïnterpelleerd hebben jullie zullen geïnterpelleerd hebben zij zullen geïnterpelleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou interpelleren jij zou interpelleren hij zou interpelleren wij zouden interpelleren jullie zouden interpelleren zij zouden interpelleren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnterpelleerd hebben jij zou geïnterpelleerd hebben hij zou geïnterpelleerd hebben wij zouden geïnterpelleerd hebben jullie zouden geïnterpelleerd hebben zij zouden geïnterpelleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
interpelleer
|
| Aanvoegende wijs |
| interpellere |