NL: interfacen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïnterfacet
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik interface jij interfacet hij interfacet wij interfacen jullie interfacen zij interfacen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnterfacet jij hebt geïnterfacet hij heeft geïnterfacet wij hebben geïnterfacet jullie hebben geïnterfacet zij hebben geïnterfacet
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik interfacete jij interfacete hij interfacete wij interfaceten jullie interfaceten zij interfaceten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnterfacet jij had geïnterfacet hij had geïnterfacet wij hadden geïnterfacet jullie hadden geïnterfacet zij hadden geïnterfacet
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal interfacen jij zult interfacen hij zal interfacen wij zullen interfacen jullie zullen interfacen zij zullen interfacen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnterfacet hebben jij zult geïnterfacet hebben hij zal geïnterfacet hebben wij zullen geïnterfacet hebben jullie zullen geïnterfacet hebben zij zullen geïnterfacet hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou interfacen jij zou interfacen hij zou interfacen wij zouden interfacen jullie zouden interfacen zij zouden interfacen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnterfacet hebben jij zou geïnterfacet hebben hij zou geïnterfacet hebben wij zouden geïnterfacet hebben jullie zouden geïnterfacet hebben zij zouden geïnterfacet hebben
|
| Gebiedende wijs |
interface
|
| Aanvoegende wijs |
| interface |