NL: intenderen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïntendeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik intendeer jij intendeert hij intendeert wij intenderen jullie intenderen zij intenderen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïntendeerd jij hebt geïntendeerd hij heeft geïntendeerd wij hebben geïntendeerd jullie hebben geïntendeerd zij hebben geïntendeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik intendeerde jij intendeerde hij intendeerde wij intendeerden jullie intendeerden zij intendeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïntendeerd jij had geïntendeerd hij had geïntendeerd wij hadden geïntendeerd jullie hadden geïntendeerd zij hadden geïntendeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal intenderen jij zult intenderen hij zal intenderen wij zullen intenderen jullie zullen intenderen zij zullen intenderen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïntendeerd hebben jij zult geïntendeerd hebben hij zal geïntendeerd hebben wij zullen geïntendeerd hebben jullie zullen geïntendeerd hebben zij zullen geïntendeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou intenderen jij zou intenderen hij zou intenderen wij zouden intenderen jullie zouden intenderen zij zouden intenderen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïntendeerd hebben jij zou geïntendeerd hebben hij zou geïntendeerd hebben wij zouden geïntendeerd hebben jullie zouden geïntendeerd hebben zij zouden geïntendeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
intendeer
|
| Aanvoegende wijs |
| intendere |