NL: instrumenteren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïnstrumenteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik instrumenteer jij instrumenteert hij instrumenteert wij instrumenteren jullie instrumenteren zij instrumenteren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnstrumenteerd jij hebt geïnstrumenteerd hij heeft geïnstrumenteerd wij hebben geïnstrumenteerd jullie hebben geïnstrumenteerd zij hebben geïnstrumenteerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik instrumenteerde jij instrumenteerde hij instrumenteerde wij instrumenteerden jullie instrumenteerden zij instrumenteerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnstrumenteerd jij had geïnstrumenteerd hij had geïnstrumenteerd wij hadden geïnstrumenteerd jullie hadden geïnstrumenteerd zij hadden geïnstrumenteerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal instrumenteren jij zult instrumenteren hij zal instrumenteren wij zullen instrumenteren jullie zullen instrumenteren zij zullen instrumenteren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnstrumenteerd hebben jij zult geïnstrumenteerd hebben hij zal geïnstrumenteerd hebben wij zullen geïnstrumenteerd hebben jullie zullen geïnstrumenteerd hebben zij zullen geïnstrumenteerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou instrumenteren jij zou instrumenteren hij zou instrumenteren wij zouden instrumenteren jullie zouden instrumenteren zij zouden instrumenteren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnstrumenteerd hebben jij zou geïnstrumenteerd hebben hij zou geïnstrumenteerd hebben wij zouden geïnstrumenteerd hebben jullie zouden geïnstrumenteerd hebben zij zouden geïnstrumenteerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
instrumenteer
|
| Aanvoegende wijs |
| instrumentere |