Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: instrueren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geïnstrueerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik instrueer
jij instrueert
hij instrueert
wij instrueren
jullie instrueren
zij instrueren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geïnstrueerd
jij hebt geïnstrueerd
hij heeft geïnstrueerd
wij hebben geïnstrueerd
jullie hebben geïnstrueerd
zij hebben geïnstrueerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik instrueerde
jij instrueerde
hij instrueerde
wij instrueerden
jullie instrueerden
zij instrueerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geïnstrueerd
jij had geïnstrueerd
hij had geïnstrueerd
wij hadden geïnstrueerd
jullie hadden geïnstrueerd
zij hadden geïnstrueerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal instrueren
jij zult instrueren
hij zal instrueren
wij zullen instrueren
jullie zullen instrueren
zij zullen instrueren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geïnstrueerd hebben
jij zult geïnstrueerd hebben
hij zal geïnstrueerd hebben
wij zullen geïnstrueerd hebben
jullie zullen geïnstrueerd hebben
zij zullen geïnstrueerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou instrueren
jij zou instrueren
hij zou instrueren
wij zouden instrueren
jullie zouden instrueren
zij zouden instrueren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geïnstrueerd hebben
jij zou geïnstrueerd hebben
hij zou geïnstrueerd hebben
wij zouden geïnstrueerd hebben
jullie zouden geïnstrueerd hebben
zij zouden geïnstrueerd hebben

Gebiedende wijs
instrueer

Aanvoegende wijs
instruere

Voorbeelden

  1. Instrueer ze zelf.
    Instruct them yourself.
  2. Instrueer zuster Wilson naar de voorstelling te komen.
    Instruct Nurse Wilson to come to the pageant.
  3. Als jullie dit niet hoe instrueer je dan de voetsoldaten?
    If you retainers cannot however will you instruct the foot soldiers?
  4. Meester, instrueer uw cliënt dat het hof niet beledigd zal worden!
    Maitre, instruct your client the court will not be insulted!
  5. Edelachtbare, alstublieft instrueer mijn tegenpartij te gaan zitten en rustig te zijn.
    Your honor, please instruct my opposing counsel to sit down and be quiet.
  6. Instrueer de vloot om die beide locaties onmiddellijk te bombarderen vanuit de ruimte.
    Instruct the fleet to bombard both locations from space immediately.
  7. Zijn mensen instrueren.
    He 's getting his troops lined up.
  8. Je moet de toren instrueren.
    You have to instruct the tower.
  9. Ik wilde u niet instrueren, Rechter Haywood.
    I was not trying to instruct you, Judge Haywood.
  10. Gelieve de getuige te instrueren te antwoorden, edelachtbare.
    Please instruct the witness to answer, your honor.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden