NL: instigeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïnstigeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik instigeer jij instigeert hij instigeert wij instigeren jullie instigeren zij instigeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnstigeerd jij hebt geïnstigeerd hij heeft geïnstigeerd wij hebben geïnstigeerd jullie hebben geïnstigeerd zij hebben geïnstigeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik instigeerde jij instigeerde hij instigeerde wij instigeerden jullie instigeerden zij instigeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnstigeerd jij had geïnstigeerd hij had geïnstigeerd wij hadden geïnstigeerd jullie hadden geïnstigeerd zij hadden geïnstigeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal instigeren jij zult instigeren hij zal instigeren wij zullen instigeren jullie zullen instigeren zij zullen instigeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnstigeerd hebben jij zult geïnstigeerd hebben hij zal geïnstigeerd hebben wij zullen geïnstigeerd hebben jullie zullen geïnstigeerd hebben zij zullen geïnstigeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou instigeren jij zou instigeren hij zou instigeren wij zouden instigeren jullie zouden instigeren zij zouden instigeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnstigeerd hebben jij zou geïnstigeerd hebben hij zou geïnstigeerd hebben wij zouden geïnstigeerd hebben jullie zouden geïnstigeerd hebben zij zouden geïnstigeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
instigeer
|
| Aanvoegende wijs |
| instigere |