1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. instellen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: instellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingesteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stel in
jij stelt in
hij stelt in
wij stellen in
jullie stellen in
zij stellen in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik instel
dat jij instelt
dat hij instelt
dat wij instellen
dat jullie instellen
dat zij instellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingesteld
jij hebt ingesteld
hij heeft ingesteld
wij hebben ingesteld
jullie hebben ingesteld
zij hebben ingesteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stelde in
jij stelde in
hij stelde in
wij stelden in
jullie stelden in
zij stelden in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik instelde
dat jij instelde
dat hij instelde
dat wij instelden
dat jullie instelden
dat zij instelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingesteld
jij had ingesteld
hij had ingesteld
wij hadden ingesteld
jullie hadden ingesteld
zij hadden ingesteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal instellen
jij zult instellen
hij zal instellen
wij zullen instellen
jullie zullen instellen
zij zullen instellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingesteld hebben
jij zult ingesteld hebben
hij zal ingesteld hebben
wij zullen ingesteld hebben
jullie zullen ingesteld hebben
zij zullen ingesteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou instellen
jij zou instellen
hij zou instellen
wij zouden instellen
jullie zouden instellen
zij zouden instellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingesteld hebben
jij zou ingesteld hebben
hij zou ingesteld hebben
wij zouden ingesteld hebben
jullie zouden ingesteld hebben
zij zouden ingesteld hebben

Gebiedende wijs
stel in

Aanvoegende wijs
instelle

Voorbeelden

  1. Stel in op Uroboris.
    Set lock-in for Uroboris.
  2. Stel in steen, nu.
    — Set in stone, now.
  3. Stel in het midden rec.
    Set up at the rec centre.
  4. Stel in theorie, u wilt iemand vergiftigen.
    Suppose in theory, you wanted to poison another.
  5. Voor het kussende stel in het hotel.
    For the couple kissing in the hotel.
  6. Een keurig stel in zo' n obscure tent?
    A tourist couple in a dive like that?
  7. Ik bedoel, een jong stel in dit stadium...
    I mean, young couples at this stage... No.
  8. Je zei dat dit stel in je buurt woont.
    You said this couple lives in your neighborhood.
  9. Attentie groep 3, dood het stel in wit gekleed.
    Attention squad three, kill the couple in white.
  10. Er was een oud stel in het park en...
    There was an old couple in the park and...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try