NL: installeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïnstalleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik installeer jij installeert hij installeert wij installeren jullie installeren zij installeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnstalleerd jij hebt geïnstalleerd hij heeft geïnstalleerd wij hebben geïnstalleerd jullie hebben geïnstalleerd zij hebben geïnstalleerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik installeerde jij installeerde hij installeerde wij installeerden jullie installeerden zij installeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnstalleerd jij had geïnstalleerd hij had geïnstalleerd wij hadden geïnstalleerd jullie hadden geïnstalleerd zij hadden geïnstalleerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal installeren jij zult installeren hij zal installeren wij zullen installeren jullie zullen installeren zij zullen installeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnstalleerd hebben jij zult geïnstalleerd hebben hij zal geïnstalleerd hebben wij zullen geïnstalleerd hebben jullie zullen geïnstalleerd hebben zij zullen geïnstalleerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou installeren jij zou installeren hij zou installeren wij zouden installeren jullie zouden installeren zij zouden installeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnstalleerd hebben jij zou geïnstalleerd hebben hij zou geïnstalleerd hebben wij zouden geïnstalleerd hebben jullie zouden geïnstalleerd hebben zij zouden geïnstalleerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
installeer
|
| Aanvoegende wijs |
| installere |