NL: inspuiten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingespoten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spuit in jij spuit in hij spuit in wij spuiten in jullie spuiten in zij spuiten in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inspuit dat jij inspuit dat hij inspuit dat wij inspuiten dat jullie inspuiten dat zij inspuiten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingespoten jij hebt ingespoten hij heeft ingespoten wij hebben ingespoten jullie hebben ingespoten zij hebben ingespoten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spoot in jij spoot in hij spoot in wij spoten in jullie spoten in zij spoten in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inspoot dat jij inspoot dat hij inspoot dat wij inspoten dat jullie inspoten dat zij inspoten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingespoten jij had ingespoten hij had ingespoten wij hadden ingespoten jullie hadden ingespoten zij hadden ingespoten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inspuiten jij zult inspuiten hij zal inspuiten wij zullen inspuiten jullie zullen inspuiten zij zullen inspuiten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingespoten hebben jij zult ingespoten hebben hij zal ingespoten hebben wij zullen ingespoten hebben jullie zullen ingespoten hebben zij zullen ingespoten hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inspuiten jij zou inspuiten hij zou inspuiten wij zouden inspuiten jullie zouden inspuiten zij zouden inspuiten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingespoten hebben jij zou ingespoten hebben hij zou ingespoten hebben wij zouden ingespoten hebben jullie zouden ingespoten hebben zij zouden ingespoten hebben
|
| Gebiedende wijs |
spuit in
|
| Aanvoegende wijs |
| inspuite |