NL: insemineren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geïnsemineerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik insemineer jij insemineert hij insemineert wij insemineren jullie insemineren zij insemineren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïnsemineerd jij hebt geïnsemineerd hij heeft geïnsemineerd wij hebben geïnsemineerd jullie hebben geïnsemineerd zij hebben geïnsemineerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik insemineerde jij insemineerde hij insemineerde wij insemineerden jullie insemineerden zij insemineerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïnsemineerd jij had geïnsemineerd hij had geïnsemineerd wij hadden geïnsemineerd jullie hadden geïnsemineerd zij hadden geïnsemineerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal insemineren jij zult insemineren hij zal insemineren wij zullen insemineren jullie zullen insemineren zij zullen insemineren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïnsemineerd hebben jij zult geïnsemineerd hebben hij zal geïnsemineerd hebben wij zullen geïnsemineerd hebben jullie zullen geïnsemineerd hebben zij zullen geïnsemineerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou insemineren jij zou insemineren hij zou insemineren wij zouden insemineren jullie zouden insemineren zij zouden insemineren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïnsemineerd hebben jij zou geïnsemineerd hebben hij zou geïnsemineerd hebben wij zouden geïnsemineerd hebben jullie zouden geïnsemineerd hebben zij zouden geïnsemineerd hebben
|
Gebiedende wijs |
insemineer
|
Aanvoegende wijs |
inseminere |