Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inrekenen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingerekend

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik reken in
jij rekent in
hij rekent in
wij rekenen in
jullie rekenen in
zij rekenen in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inreken
dat jij inrekent
dat hij inrekent
dat wij inrekenen
dat jullie inrekenen
dat zij inrekenen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingerekend
jij hebt ingerekend
hij heeft ingerekend
wij hebben ingerekend
jullie hebben ingerekend
zij hebben ingerekend

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik rekende in
jij rekende in
hij rekende in
wij rekenden in
jullie rekenden in
zij rekenden in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inrekende
dat jij inrekende
dat hij inrekende
dat wij inrekenden
dat jullie inrekenden
dat zij inrekenden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingerekend
jij had ingerekend
hij had ingerekend
wij hadden ingerekend
jullie hadden ingerekend
zij hadden ingerekend

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inrekenen
jij zult inrekenen
hij zal inrekenen
wij zullen inrekenen
jullie zullen inrekenen
zij zullen inrekenen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingerekend hebben
jij zult ingerekend hebben
hij zal ingerekend hebben
wij zullen ingerekend hebben
jullie zullen ingerekend hebben
zij zullen ingerekend hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inrekenen
jij zou inrekenen
hij zou inrekenen
wij zouden inrekenen
jullie zouden inrekenen
zij zouden inrekenen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingerekend hebben
jij zou ingerekend hebben
hij zou ingerekend hebben
wij zouden ingerekend hebben
jullie zouden ingerekend hebben
zij zouden ingerekend hebben

Gebiedende wijs
reken in

Aanvoegende wijs
inrekene

Voorbeelden

  1. We moeten hem inrekenen.
    We got to take him in.
  2. Ik ga Bonney inrekenen.
    I 'm gonna bring Bonney in.
  3. Kwam Robert Bellaqua inrekenen.
    Showed up to haul in a skip named Robert Bellaqua.
  4. We moeten hem inrekenen.
    We need to bring him in.
  5. We gaan ze inrekenen.
    We are going to arrest them.
  6. We moeten Roya inrekenen.
    We 've gotta bring Roya in.
  7. Laten we hem inrekenen.
    Let 's bring him in.
  8. Ze wilden hem inrekenen...
    They wanted to pinch him...
  9. Ik moet je inrekenen.
    I gotta take you in.
  10. Sir, ik wil hem inrekenen.
    Sir, I want to call him.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden