NL: inprenten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingeprent
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik prent in jij prent in hij prent in wij prenten in jullie prenten in zij prenten in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inprent dat jij inprent dat hij inprent dat wij inprenten dat jullie inprenten dat zij inprenten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingeprent jij hebt ingeprent hij heeft ingeprent wij hebben ingeprent jullie hebben ingeprent zij hebben ingeprent
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik prentte in jij prentte in hij prentte in wij prentten in jullie prentten in zij prentten in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inprentte dat jij inprentte dat hij inprentte dat wij inprentten dat jullie inprentten dat zij inprentten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingeprent jij had ingeprent hij had ingeprent wij hadden ingeprent jullie hadden ingeprent zij hadden ingeprent
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inprenten jij zult inprenten hij zal inprenten wij zullen inprenten jullie zullen inprenten zij zullen inprenten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingeprent hebben jij zult ingeprent hebben hij zal ingeprent hebben wij zullen ingeprent hebben jullie zullen ingeprent hebben zij zullen ingeprent hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inprenten jij zou inprenten hij zou inprenten wij zouden inprenten jullie zouden inprenten zij zouden inprenten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingeprent hebben jij zou ingeprent hebben hij zou ingeprent hebben wij zouden ingeprent hebben jullie zouden ingeprent hebben zij zouden ingeprent hebben
|
| Gebiedende wijs |
prent in
|
| Aanvoegende wijs |
| inprente |