Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inprenten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingeprent

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik prent in
jij prent in
hij prent in
wij prenten in
jullie prenten in
zij prenten in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inprent
dat jij inprent
dat hij inprent
dat wij inprenten
dat jullie inprenten
dat zij inprenten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingeprent
jij hebt ingeprent
hij heeft ingeprent
wij hebben ingeprent
jullie hebben ingeprent
zij hebben ingeprent

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik prentte in
jij prentte in
hij prentte in
wij prentten in
jullie prentten in
zij prentten in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inprentte
dat jij inprentte
dat hij inprentte
dat wij inprentten
dat jullie inprentten
dat zij inprentten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingeprent
jij had ingeprent
hij had ingeprent
wij hadden ingeprent
jullie hadden ingeprent
zij hadden ingeprent

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inprenten
jij zult inprenten
hij zal inprenten
wij zullen inprenten
jullie zullen inprenten
zij zullen inprenten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingeprent hebben
jij zult ingeprent hebben
hij zal ingeprent hebben
wij zullen ingeprent hebben
jullie zullen ingeprent hebben
zij zullen ingeprent hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inprenten
jij zou inprenten
hij zou inprenten
wij zouden inprenten
jullie zouden inprenten
zij zouden inprenten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingeprent hebben
jij zou ingeprent hebben
hij zou ingeprent hebben
wij zouden ingeprent hebben
jullie zouden ingeprent hebben
zij zouden ingeprent hebben

Gebiedende wijs
prent in

Aanvoegende wijs
inprente

Voorbeelden

  1. Dit is voor het inprenten.
    This is for printing.
  2. Dat zal ik me mezelf inprenten.
    I will instill me myself.
  3. Het leek alsof zij de inprenten kon weerstaan.
    She seemed like she could withstand the prints.
  4. Inprenten, dit is het soort man die je wilt.
    Imprint. This is the kind of man you want.
  5. Die knul inprenten dat brave jongetjes niet met vreemden praten.
    We 're gonna remind the kid that good little boys don 't talk to strangers.
  6. Je gaat haar inprenten, en stuurt haar naar mij toe.
    You 're going to imprint her, and you 're going to send her to me.
  7. Het inprenten van het patriottisme begon al in de kinderjaren.
    The patriotic virtues started to be infused since infancy.
  8. Ik wil dat jullie je de gezichten van deze vier mannen inprenten.
    I want you to burn these four mens faces into your heads.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden