Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inpluggen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingeplugd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik plug in
jij plugt in
hij plugt in
wij pluggen in
jullie pluggen in
zij pluggen in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inplug
dat jij inplugt
dat hij inplugt
dat wij inpluggen
dat jullie inpluggen
dat zij inpluggen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingeplugd
jij hebt ingeplugd
hij heeft ingeplugd
wij hebben ingeplugd
jullie hebben ingeplugd
zij hebben ingeplugd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik plugde in
jij plugde in
hij plugde in
wij plugden in
jullie plugden in
zij plugden in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inplugde
dat jij inplugde
dat hij inplugde
dat wij inplugden
dat jullie inplugden
dat zij inplugden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingeplugd
jij had ingeplugd
hij had ingeplugd
wij hadden ingeplugd
jullie hadden ingeplugd
zij hadden ingeplugd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inpluggen
jij zult inpluggen
hij zal inpluggen
wij zullen inpluggen
jullie zullen inpluggen
zij zullen inpluggen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingeplugd hebben
jij zult ingeplugd hebben
hij zal ingeplugd hebben
wij zullen ingeplugd hebben
jullie zullen ingeplugd hebben
zij zullen ingeplugd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inpluggen
jij zou inpluggen
hij zou inpluggen
wij zouden inpluggen
jullie zouden inpluggen
zij zouden inpluggen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingeplugd hebben
jij zou ingeplugd hebben
hij zou ingeplugd hebben
wij zouden ingeplugd hebben
jullie zouden ingeplugd hebben
zij zouden ingeplugd hebben

Gebiedende wijs
plug in

Aanvoegende wijs
inplugge

Voorbeelden

  1. Ik heb een plug-in gevonden die werkt.
    I found a plug-in that worked.
  2. We gebruiken een slechte plug-in, dus de vertraging is slecht.
    We 're using a crappy plug-in, so the latency is bad.
  3. Een vierkante plug in een rond gat. Neem me de metafoor niet kwalijk.
    I was a square peg in a round hole, you should pardon the metaphor.
  4. Gewoon inpluggen.
    All right? Just plug it in.
  5. Randy, inpluggen maar.
    Randy, plug it in.
  6. Kun je die ergens inpluggen?
    Where can we plug that in? Over there.
  7. Gewoon niet inpluggen op kantoor.
    Just don 't plug it in at the office.
  8. Kunnen we de stekker inpluggen?
    Can we plug it in now?
  9. Ga je inpluggen terwijl ik verlamd ben?
    You 're gonna port into me while I 'm paralyzed?
  10. Je kan het in de sigarettenaansteker van de auto inpluggen.
    It plugs into the cigarette lighter in the car.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden