NL: inluiden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingeluid
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik luid in jij luidt in hij luidt in wij luiden in jullie luiden in zij luiden in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inluid dat jij inluidt dat hij inluidt dat wij inluiden dat jullie inluiden dat zij inluiden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingeluid jij hebt ingeluid hij heeft ingeluid wij hebben ingeluid jullie hebben ingeluid zij hebben ingeluid
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik luidde in jij luidde in hij luidde in wij luidden in jullie luidden in zij luidden in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inluidde dat jij inluidde dat hij inluidde dat wij inluidden dat jullie inluidden dat zij inluidden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingeluid jij had ingeluid hij had ingeluid wij hadden ingeluid jullie hadden ingeluid zij hadden ingeluid
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inluiden jij zult inluiden hij zal inluiden wij zullen inluiden jullie zullen inluiden zij zullen inluiden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingeluid hebben jij zult ingeluid hebben hij zal ingeluid hebben wij zullen ingeluid hebben jullie zullen ingeluid hebben zij zullen ingeluid hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inluiden jij zou inluiden hij zou inluiden wij zouden inluiden jullie zouden inluiden zij zouden inluiden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingeluid hebben jij zou ingeluid hebben hij zou ingeluid hebben wij zouden ingeluid hebben jullie zouden ingeluid hebben zij zouden ingeluid hebben
|
Gebiedende wijs |
luid in
|
Aanvoegende wijs |
inluide |