NL: inleiden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingeleid
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik leid in jij leidt in hij leidt in wij leiden in jullie leiden in zij leiden in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inleid dat jij inleidt dat hij inleidt dat wij inleiden dat jullie inleiden dat zij inleiden
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingeleid jij hebt ingeleid hij heeft ingeleid wij hebben ingeleid jullie hebben ingeleid zij hebben ingeleid
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik leidde in jij leidde in hij leidde in wij leidden in jullie leidden in zij leidden in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inleidde dat jij inleidde dat hij inleidde dat wij inleidden dat jullie inleidden dat zij inleidden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingeleid jij had ingeleid hij had ingeleid wij hadden ingeleid jullie hadden ingeleid zij hadden ingeleid
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inleiden jij zult inleiden hij zal inleiden wij zullen inleiden jullie zullen inleiden zij zullen inleiden
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingeleid hebben jij zult ingeleid hebben hij zal ingeleid hebben wij zullen ingeleid hebben jullie zullen ingeleid hebben zij zullen ingeleid hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inleiden jij zou inleiden hij zou inleiden wij zouden inleiden jullie zouden inleiden zij zouden inleiden
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingeleid hebben jij zou ingeleid hebben hij zou ingeleid hebben wij zouden ingeleid hebben jullie zouden ingeleid hebben zij zouden ingeleid hebben
|
Gebiedende wijs |
leid in
|
Aanvoegende wijs |
inleide |