Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inkorten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingekort

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik kort in
jij kort in
hij kort in
wij korten in
jullie korten in
zij korten in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inkort
dat jij inkort
dat hij inkort
dat wij inkorten
dat jullie inkorten
dat zij inkorten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingekort
jij hebt ingekort
hij heeft ingekort
wij hebben ingekort
jullie hebben ingekort
zij hebben ingekort

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik kortte in
jij kortte in
hij kortte in
wij kortten in
jullie kortten in
zij kortten in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inkortte
dat jij inkortte
dat hij inkortte
dat wij inkortten
dat jullie inkortten
dat zij inkortten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingekort
jij had ingekort
hij had ingekort
wij hadden ingekort
jullie hadden ingekort
zij hadden ingekort

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inkorten
jij zult inkorten
hij zal inkorten
wij zullen inkorten
jullie zullen inkorten
zij zullen inkorten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingekort hebben
jij zult ingekort hebben
hij zal ingekort hebben
wij zullen ingekort hebben
jullie zullen ingekort hebben
zij zullen ingekort hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inkorten
jij zou inkorten
hij zou inkorten
wij zouden inkorten
jullie zouden inkorten
zij zouden inkorten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingekort hebben
jij zou ingekort hebben
hij zou ingekort hebben
wij zouden ingekort hebben
jullie zouden ingekort hebben
zij zouden ingekort hebben

Gebiedende wijs
kort in

Aanvoegende wijs
inkorte

Voorbeelden

  1. Heel kort, in Bucktown.
    For a minute, up in Bucktown.
  2. Waar is Kort in geïnteresseerd?
    What 's Kort interested in?
  3. Wat als we kort in de bungalow wonen? Nee.
    What if we stay in the bungalow for a short time?
  4. Ik zag haar kort, zeer kort, in de gang.
    I saw her briefly, very briefly, in the hallway.
  5. Johnny, ik kom niks te kort in mijn leven.
    Johnny, my life is fine like this.
  6. Inkorten
    Shorten
  7. Blijkbaar komen ze een chirurg te kort in het ziekenhuis.
    Apparently they 're one surgeon down at the hospital.
  8. Verzachten en inkorten.
    Soften and shorten.
  9. Ze blijven maar kort in de boom, daarom proppen ze zich meteen vol.
    Their timeshare on the tree may be short, so their tactics are more smash and grab.
  10. We moeten het inkorten.
    We need to wrap it up.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden