NL: inklinken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingeklonken
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik klink in jij klinkt in hij klinkt in wij klinken in jullie klinken in zij klinken in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inklink dat jij inklinkt dat hij inklinkt dat wij inklinken dat jullie inklinken dat zij inklinken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingeklonken jij hebt ingeklonken hij heeft ingeklonken wij hebben ingeklonken jullie hebben ingeklonken zij hebben ingeklonken
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik klonk in jij klonk in hij klonk in wij klonken in jullie klonken in zij klonken in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inklonk dat jij inklonk dat hij inklonk dat wij inklonken dat jullie inklonken dat zij inklonken
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingeklonken jij had ingeklonken hij had ingeklonken wij hadden ingeklonken jullie hadden ingeklonken zij hadden ingeklonken
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inklinken jij zult inklinken hij zal inklinken wij zullen inklinken jullie zullen inklinken zij zullen inklinken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingeklonken hebben jij zult ingeklonken hebben hij zal ingeklonken hebben wij zullen ingeklonken hebben jullie zullen ingeklonken hebben zij zullen ingeklonken hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inklinken jij zou inklinken hij zou inklinken wij zouden inklinken jullie zouden inklinken zij zouden inklinken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingeklonken hebben jij zou ingeklonken hebben hij zou ingeklonken hebben wij zouden ingeklonken hebben jullie zouden ingeklonken hebben zij zouden ingeklonken hebben
|
Gebiedende wijs |
klink in
|
Aanvoegende wijs |
inklinke |