Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inhaken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingehaakt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik haak in
jij haakt in
hij haakt in
wij haken in
jullie haken in
zij haken in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inhaak
dat jij inhaakt
dat hij inhaakt
dat wij inhaken
dat jullie inhaken
dat zij inhaken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingehaakt
jij hebt ingehaakt
hij heeft ingehaakt
wij hebben ingehaakt
jullie hebben ingehaakt
zij hebben ingehaakt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik haakte in
jij haakte in
hij haakte in
wij haakten in
jullie haakten in
zij haakten in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inhaakte
dat jij inhaakte
dat hij inhaakte
dat wij inhaakten
dat jullie inhaakten
dat zij inhaakten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingehaakt
jij had ingehaakt
hij had ingehaakt
wij hadden ingehaakt
jullie hadden ingehaakt
zij hadden ingehaakt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inhaken
jij zult inhaken
hij zal inhaken
wij zullen inhaken
jullie zullen inhaken
zij zullen inhaken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingehaakt hebben
jij zult ingehaakt hebben
hij zal ingehaakt hebben
wij zullen ingehaakt hebben
jullie zullen ingehaakt hebben
zij zullen ingehaakt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inhaken
jij zou inhaken
hij zou inhaken
wij zouden inhaken
jullie zouden inhaken
zij zouden inhaken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingehaakt hebben
jij zou ingehaakt hebben
hij zou ingehaakt hebben
wij zouden ingehaakt hebben
jullie zouden ingehaakt hebben
zij zouden ingehaakt hebben

Gebiedende wijs
haak in

Aanvoegende wijs
inhake

Voorbeelden

  1. Er zit' n haak in.
    There 's a lip on that carpet.
  2. Er is een haak in Ohio.
    There 's a Hook in the Ohio.
  3. Ze hebben een haak in jullie rug.
    They 've got a hook in your back.
  4. Er zat eens een haak in mijn dijbeen.
    I had a hook in my thigh once.
  5. Ik wil je haak in zijn lichaam zien.
    I want to see your hook inside his body.
  6. Hoe die haak in z' n schedel kwam.
    How a grappling hook went in his skull.
  7. De sleutels hangen aan een haak in' t kantoor.
    The keys hang from a hook in the office.
  8. Zo' n gaatje waar je een houten haak in stopt.
    the sort of hole where you might place a wooden peg.
  9. Je hebt ze aan de haak in de keuken gelaten.
    You left them on the hook in the kitchen.
  10. Stop gewoon deze haak in zijn neus en trek er aan.
    Just put this hook in his nostril and pull.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden