NL: ingaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingegaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ga in jij gaat in hij gaat in wij gaan in jullie gaan in zij gaan in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inga dat jij ingaat dat hij ingaat dat wij ingaan dat jullie ingaan dat zij ingaan
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben ingegaan jij bent ingegaan hij is ingegaan wij zijn ingegaan jullie zijn ingegaan zij zijn ingegaan
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ging in jij ging in hij ging in wij gingen in jullie gingen in zij gingen in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inging dat jij inging dat hij inging dat wij ingingen dat jullie ingingen dat zij ingingen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was ingegaan jij was ingegaan hij was ingegaan wij waren ingegaan jullie waren ingegaan zij waren ingegaan
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ingaan jij zult ingaan hij zal ingaan wij zullen ingaan jullie zullen ingaan zij zullen ingaan
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingegaan zijn jij zult ingegaan zijn hij zal ingegaan zijn wij zullen ingegaan zijn jullie zullen ingegaan zijn zij zullen ingegaan zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ingaan jij zou ingaan hij zou ingaan wij zouden ingaan jullie zouden ingaan zij zouden ingaan
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingegaan zijn jij zou ingegaan zijn hij zou ingegaan zijn wij zouden ingegaan zijn jullie zouden ingegaan zijn zij zouden ingegaan zijn
|
| Gebiedende wijs |
ga in
|
| Aanvoegende wijs |
| inga |