NL: infaden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingefaded
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik fade in jij fadet in hij fadet in wij faden in jullie faden in zij faden in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik infade dat jij infadet dat hij infadet dat wij infaden dat jullie infaden dat zij infaden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingefaded jij hebt ingefaded hij heeft ingefaded wij hebben ingefaded jullie hebben ingefaded zij hebben ingefaded
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik fadede in jij fadede in hij fadede in wij fadeden in jullie fadeden in zij fadeden in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik infadede dat jij infadede dat hij infadede dat wij infadeden dat jullie infadeden dat zij infadeden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingefaded jij had ingefaded hij had ingefadet wij hadden ingefadet jullie hadden ingefaded zij hadden ingefaded
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal infaden jij zult infaden hij zal infaden wij zullen infaden jullie zullen infaden zij zullen infaden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingefaded hebben jij zult ingefaded hebben hij zal ingefaded hebben wij zullen ingefaded hebben jullie zullen ingefaded hebben zij zullen ingefaded hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou infaden jij zou infaden hij zou infaden wij zouden infaden jullie zouden infaden zij zouden infaden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingefaded hebben jij zou ingefaded hebben hij zou ingefaded hebben wij zouden ingefaded hebben jullie zouden ingefaded hebben zij zouden ingefaded hebben
|
| Gebiedende wijs |
fade in
|
| Aanvoegende wijs |
| infade |