NL: ineenslaan U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ineengeslagen
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sla ineen jij slaat ineen hij slaat ineen wij slaan ineen jullie slaan ineen zij slaan ineen
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik ineensla dat jij ineenslaat dat hij ineenslaat dat wij ineenslaan dat jullie ineenslaan dat zij ineenslaan
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ineengeslagen jij hebt ineengeslagen hij heeft ineengeslagen wij hebben ineengeslagen jullie hebben ineengeslagen zij hebben ineengeslagen
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sloeg ineen jij sloeg ineen hij sloeg ineen wij sloegen ineen jullie sloegen ineen zij sloegen ineen
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik ineensloeg dat jij ineensloeg dat hij ineensloeg dat wij ineensloegen dat jullie ineensloegen dat zij ineensloegen
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ineengeslagen jij had ineengeslagen hij had ineengeslagen wij hadden ineengeslagen jullie hadden ineengeslagen zij hadden ineengeslagen
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ineenslaan jij zult ineenslaan hij zal ineenslaan wij zullen ineenslaan jullie zullen ineenslaan zij zullen ineenslaan
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ineengeslagen hebben jij zult ineengeslagen hebben hij zal ineengeslagen hebben wij zullen ineengeslagen hebben jullie zullen ineengeslagen hebben zij zullen ineengeslagen hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ineenslaan jij zou ineenslaan hij zou ineenslaan wij zouden ineenslaan jullie zouden ineenslaan zij zouden ineenslaan
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ineengeslagen hebben jij zou ineengeslagen hebben hij zou ineengeslagen hebben wij zouden ineengeslagen hebben jullie zouden ineengeslagen hebben zij zouden ineengeslagen hebben
|
| Gebiedende wijs |
sla ineen
|
| Aanvoegende wijs |
| ineensla |