NL: indikken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingedikt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik dik in jij dikt in hij dikt in wij dikken in jullie dikken in zij dikken in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik indik dat jij indikt dat hij indikt dat wij indikken dat jullie indikken dat zij indikken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingedikt jij hebt ingedikt hij heeft ingedikt wij hebben ingedikt jullie hebben ingedikt zij hebben ingedikt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik dikte in jij dikte in hij dikte in wij dikten in jullie dikten in zij dikten in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik indikte dat jij indikte dat hij indikte dat wij indikten dat jullie indikten dat zij indikten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingedikt jij had ingedikt hij had ingedikt wij hadden ingedikt jullie hadden ingedikt zij hadden ingedikt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal indikken jij zult indikken hij zal indikken wij zullen indikken jullie zullen indikken zij zullen indikken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingedikt hebben jij zult ingedikt hebben hij zal ingedikt hebben wij zullen ingedikt hebben jullie zullen ingedikt hebben zij zullen ingedikt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou indikken jij zou indikken hij zou indikken wij zouden indikken jullie zouden indikken zij zouden indikken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingedikt hebben jij zou ingedikt hebben hij zou ingedikt hebben wij zouden ingedikt hebben jullie zouden ingedikt hebben zij zouden ingedikt hebben
|
Gebiedende wijs |
dik in
|
Aanvoegende wijs |
indikke |