NL: indiceren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïndiceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik indiceer jij indiceert hij indiceert wij indiceren jullie indiceren zij indiceren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïndiceerd jij hebt geïndiceerd hij heeft geïndiceerd wij hebben geïndiceerd jullie hebben geïndiceerd zij hebben geïndiceerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik indiceerde jij indiceerde hij indiceerde wij indiceerden jullie indiceerden zij indiceerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïndiceerd jij had geïndiceerd hij had geïndiceerd wij hadden geïndiceerd jullie hadden geïndiceerd zij hadden geïndiceerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal indiceren jij zult indiceren hij zal indiceren wij zullen indiceren jullie zullen indiceren zij zullen indiceren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïndiceerd hebben jij zult geïndiceerd hebben hij zal geïndiceerd hebben wij zullen geïndiceerd hebben jullie zullen geïndiceerd hebben zij zullen geïndiceerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou indiceren jij zou indiceren hij zou indiceren wij zouden indiceren jullie zouden indiceren zij zouden indiceren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïndiceerd hebben jij zou geïndiceerd hebben hij zou geïndiceerd hebben wij zouden geïndiceerd hebben jullie zouden geïndiceerd hebben zij zouden geïndiceerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
indiceer
|
| Aanvoegende wijs |
| indicere |