NL: indelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingedeeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik deel in jij deelt in hij deelt in wij delen in jullie delen in zij delen in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik indeel dat jij indeelt dat hij indeelt dat wij indelen dat jullie indelen dat zij indelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingedeeld jij hebt ingedeeld hij heeft ingedeeld wij hebben ingedeeld jullie hebben ingedeeld zij hebben ingedeeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik deelde in jij deelde in hij deelde in wij deelden in jullie deelden in zij deelden in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik indeelde dat jij indeelde dat hij indeelde dat wij indeelden dat jullie indeelden dat zij indeelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingedeeld jij had ingedeeld hij had ingedeeld wij hadden ingedeeld jullie hadden ingedeeld zij hadden ingedeeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal indelen jij zult indelen hij zal indelen wij zullen indelen jullie zullen indelen zij zullen indelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingedeeld hebben jij zult ingedeeld hebben hij zal ingedeeld hebben wij zullen ingedeeld hebben jullie zullen ingedeeld hebben zij zullen ingedeeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou indelen jij zou indelen hij zou indelen wij zouden indelen jullie zouden indelen zij zouden indelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingedeeld hebben jij zou ingedeeld hebben hij zou ingedeeld hebben wij zouden ingedeeld hebben jullie zouden ingedeeld hebben zij zouden ingedeeld hebben
|
Gebiedende wijs |
deel in
|
Aanvoegende wijs |
indele |