NL: indalen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingedaald
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik daal in jij daalt in hij daalt in wij dalen in jullie dalen in zij dalen in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik indaal dat jij indaalt dat hij indaalt dat wij indalen dat jullie indalen dat zij indalen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben ingedaald jij bent ingedaald hij is ingedaald wij zijn ingedaald jullie zijn ingedaald zij zijn ingedaald
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik daalde in jij daalde in hij daalde in wij daalden in jullie daalden in zij daalden in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik indaalde dat jij indaalde dat hij indaalde dat wij indaalden dat jullie indaalden dat zij indaalden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was ingedaald jij was ingedaald hij was ingedaald wij waren ingedaald jullie waren ingedaald zij waren ingedaald
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal indalen jij zult indalen hij zal indalen wij zullen indalen jullie zullen indalen zij zullen indalen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingedaald zijn jij zult ingedaald zijn hij zal ingedaald zijn wij zullen ingedaald zijn jullie zullen ingedaald zijn zij zullen ingedaald zijn
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou indalen jij zou indalen hij zou indalen wij zouden indalen jullie zouden indalen zij zouden indalen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingedaald zijn jij zou ingedaald zijn hij zou ingedaald zijn wij zouden ingedaald zijn jullie zouden ingedaald zijn zij zouden ingedaald zijn
|
Gebiedende wijs |
daal in
|
Aanvoegende wijs |
indale |