NL: inchecken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingecheckt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik check in jij checkt in hij checkt in wij checken in jullie checken in zij checken in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik incheck dat jij incheckt dat hij incheckt dat wij inchecken dat jullie inchecken dat zij inchecken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingecheckt jij hebt ingecheckt hij heeft ingecheckt wij hebben ingecheckt jullie hebben ingecheckt zij hebben ingecheckt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik checkte in jij checkte in hij checkte in wij checkten in jullie checkten in zij checkten in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik incheckte dat jij incheckte dat hij incheckte dat wij incheckten dat jullie incheckten dat zij incheckten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingecheckt jij had ingecheckt hij had ingecheckt wij hadden ingecheckt jullie hadden ingecheckt zij hadden ingecheckt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inchecken jij zult inchecken hij zal inchecken wij zullen inchecken jullie zullen inchecken zij zullen inchecken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingecheckt hebben jij zult ingecheckt hebben hij zal ingecheckt hebben wij zullen ingecheckt hebben jullie zullen ingecheckt hebben zij zullen ingecheckt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inchecken jij zou inchecken hij zou inchecken wij zouden inchecken jullie zouden inchecken zij zouden inchecken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingecheckt hebben jij zou ingecheckt hebben hij zou ingecheckt hebben wij zouden ingecheckt hebben jullie zouden ingecheckt hebben zij zouden ingecheckt hebben
|
| Gebiedende wijs |
check in
|
| Aanvoegende wijs |
| inchecke |