NL: incasseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïncasseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik incasseer jij incasseert hij incasseert wij incasseren jullie incasseren zij incasseren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïncasseerd jij hebt geïncasseerd hij heeft geïncasseerd wij hebben geïncasseerd jullie hebben geïncasseerd zij hebben geïncasseerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik incasseerde jij incasseerde hij incasseerde wij incasseerden jullie incasseerden zij incasseerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïncasseerd jij had geïncasseerd hij had geïncasseerd wij hadden geïncasseerd jullie hadden geïncasseerd zij hadden geïncasseerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal incasseren jij zult incasseren hij zal incasseren wij zullen incasseren jullie zullen incasseren zij zullen incasseren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïncasseerd hebben jij zult geïncasseerd hebben hij zal geïncasseerd hebben wij zullen geïncasseerd hebben jullie zullen geïncasseerd hebben zij zullen geïncasseerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou incasseren jij zou incasseren hij zou incasseren wij zouden incasseren jullie zouden incasseren zij zouden incasseren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïncasseerd hebben jij zou geïncasseerd hebben hij zou geïncasseerd hebben wij zouden geïncasseerd hebben jullie zouden geïncasseerd hebben zij zouden geïncasseerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
incasseer
|
| Aanvoegende wijs |
| incassere |