NL: incarneren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geïncarneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik incarneer jij incarneert hij incarneert wij incarneren jullie incarneren zij incarneren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïncarneerd jij hebt geïncarneerd hij heeft geïncarneerd wij hebben geïncarneerd jullie hebben geïncarneerd zij hebben geïncarneerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik incarneerde jij incarneerde hij incarneerde wij incarneerden jullie incarneerden zij incarneerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïncarneerd jij had geïncarneerd hij had geïncarneerd wij hadden geïncarneerd jullie hadden geïncarneerd zij hadden geïncarneerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal incarneren jij zult incarneren hij zal incarneren wij zullen incarneren jullie zullen incarneren zij zullen incarneren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïncarneerd hebben jij zult geïncarneerd hebben hij zal geïncarneerd hebben wij zullen geïncarneerd hebben jullie zullen geïncarneerd hebben zij zullen geïncarneerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou incarneren jij zou incarneren hij zou incarneren wij zouden incarneren jullie zouden incarneren zij zouden incarneren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïncarneerd hebben jij zou geïncarneerd hebben hij zou geïncarneerd hebben wij zouden geïncarneerd hebben jullie zouden geïncarneerd hebben zij zouden geïncarneerd hebben
|
Gebiedende wijs |
incarneer
|
Aanvoegende wijs |
incarnere |