1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. inburgeren

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: inburgeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
ingeburgerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik burger in
jij burgert in
hij burgert in
wij burgeren in
jullie burgeren in
zij burgeren in

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inburger
dat jij inburgert
dat hij inburgert
dat wij inburgeren
dat jullie inburgeren
dat zij inburgeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb ingeburgerd
jij hebt ingeburgerd
hij heeft ingeburgerd
wij hebben ingeburgerd
jullie hebben ingeburgerd
zij hebben ingeburgerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik burgerde in
jij burgerde in
hij burgerde in
wij burgerden in
jullie burgerden in
zij burgerden in

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik inburgerde
dat jij inburgerde
dat hij inburgerde
dat wij inburgerden
dat jullie inburgerden
dat zij inburgerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had ingeburgerd
jij had ingeburgerd
hij had ingeburgerd
wij hadden ingeburgerd
jullie hadden ingeburgerd
zij hadden ingeburgerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal inburgeren
jij zult inburgeren
hij zal inburgeren
wij zullen inburgeren
jullie zullen inburgeren
zij zullen inburgeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal ingeburgerd hebben
jij zult ingeburgerd hebben
hij zal ingeburgerd hebben
wij zullen ingeburgerd hebben
jullie zullen ingeburgerd hebben
zij zullen ingeburgerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou inburgeren
jij zou inburgeren
hij zou inburgeren
wij zouden inburgeren
jullie zouden inburgeren
zij zouden inburgeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou ingeburgerd hebben
jij zou ingeburgerd hebben
hij zou ingeburgerd hebben
wij zouden ingeburgerd hebben
jullie zouden ingeburgerd hebben
zij zouden ingeburgerd hebben

Gebiedende wijs
burger in

Aanvoegende wijs
inburgere

Voorbeelden

  1. Agenten in burger in achtervolging.
    Plainclothes officers in pursuit of an offender.
  2. Een dode burger in de industriezone.
    We got a dead civilian in the warehouse district.
  3. Een burger in deze natie van lijden.
    A citizen in this nation of suffering.
  4. Ik ben een burger in een democratie.
    I am a citizen in a democracy.
  5. Er zijn agenten in burger in de buurt.
    There are agents in plain clothes in the neighborhood.
  6. Een goede burger in achtervolging met een vuurwapen.
    A good citizen in pursuit with a firearm.
  7. Hij maakte elke gehoorzame burger in die stad doodsbang.
    He struck fear in the hearts of every single law-abiding citizen in that town.
  8. Big Belly Burger in Starling City is veel beter.
    Big Belly Burger in Starling City is way better.
  9. Ik deed alleen wat elke burger in Gotham zou doen.
    I really just did what any citizen of Gotham would have done.
  10. Ik moet even deze uitstekend functionerende burger in een taxi zetten.
    I gotta put this highly functioning citizen into a cab.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try