NL: inbouwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
ingebouwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik bouw in jij bouwt in hij bouwt in wij bouwen in jullie bouwen in zij bouwen in
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inbouw dat jij inbouwt dat hij inbouwt dat wij inbouwen dat jullie inbouwen dat zij inbouwen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingebouwd jij hebt ingebouwd hij heeft ingebouwd wij hebben ingebouwd jullie hebben ingebouwd zij hebben ingebouwd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bouwde in jij bouwde in hij bouwde in wij bouwden in jullie bouwden in zij bouwden in
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inbouwde dat jij inbouwde dat hij inbouwde dat wij inbouwden dat jullie inbouwden dat zij inbouwden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingebouwd jij had ingebouwd hij had ingebouwd wij hadden ingebouwd jullie hadden ingebouwd zij hadden ingebouwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inbouwen jij zult inbouwen hij zal inbouwen wij zullen inbouwen jullie zullen inbouwen zij zullen inbouwen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingebouwd hebben jij zult ingebouwd hebben hij zal ingebouwd hebben wij zullen ingebouwd hebben jullie zullen ingebouwd hebben zij zullen ingebouwd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inbouwen jij zou inbouwen hij zou inbouwen wij zouden inbouwen jullie zouden inbouwen zij zouden inbouwen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingebouwd hebben jij zou ingebouwd hebben hij zou ingebouwd hebben wij zouden ingebouwd hebben jullie zouden ingebouwd hebben zij zouden ingebouwd hebben
|
| Gebiedende wijs |
bouw in
|
| Aanvoegende wijs |
| inbouwe |