NL: inbakeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
ingebakerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik baker in jij bakert in hij bakert in wij bakeren in jullie bakeren in zij bakeren in
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inbaker dat jij inbakert dat hij inbakert dat wij inbakeren dat jullie inbakeren dat zij inbakeren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb ingebakerd jij hebt ingebakerd hij heeft ingebakerd wij hebben ingebakerd jullie hebben ingebakerd zij hebben ingebakerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik bakerde in jij bakerde in hij bakerde in wij bakerden in jullie bakerden in zij bakerden in
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik inbakerde dat jij inbakerde dat hij inbakerde dat wij inbakerden dat jullie inbakerden dat zij inbakerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had ingebakerd jij had ingebakerd hij had ingebakerd wij hadden ingebakerd jullie hadden ingebakerd zij hadden ingebakerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal inbakeren jij zult inbakeren hij zal inbakeren wij zullen inbakeren jullie zullen inbakeren zij zullen inbakeren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal ingebakerd hebben jij zult ingebakerd hebben hij zal ingebakerd hebben wij zullen ingebakerd hebben jullie zullen ingebakerd hebben zij zullen ingebakerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou inbakeren jij zou inbakeren hij zou inbakeren wij zouden inbakeren jullie zouden inbakeren zij zouden inbakeren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou ingebakerd hebben jij zou ingebakerd hebben hij zou ingebakerd hebben wij zouden ingebakerd hebben jullie zouden ingebakerd hebben zij zouden ingebakerd hebben
|
Gebiedende wijs |
baker in
|
Aanvoegende wijs |
inbakere |