Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: imponeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geïmponeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik imponeer
jij imponeert
hij imponeert
wij imponeren
jullie imponeren
zij imponeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geïmponeerd
jij hebt geïmponeerd
hij heeft geïmponeerd
wij hebben geïmponeerd
jullie hebben geïmponeerd
zij hebben geïmponeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik imponeerde
jij imponeerde
hij imponeerde
wij imponeerden
jullie imponeerden
zij imponeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geïmponeerd
jij had geïmponeerd
hij had geïmponeerd
wij hadden geïmponeerd
jullie hadden geïmponeerd
zij hadden geïmponeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal imponeren
jij zult imponeren
hij zal imponeren
wij zullen imponeren
jullie zullen imponeren
zij zullen imponeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geïmponeerd hebben
jij zult geïmponeerd hebben
hij zal geïmponeerd hebben
wij zullen geïmponeerd hebben
jullie zullen geïmponeerd hebben
zij zullen geïmponeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou imponeren
jij zou imponeren
hij zou imponeren
wij zouden imponeren
jullie zouden imponeren
zij zouden imponeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geïmponeerd hebben
jij zou geïmponeerd hebben
hij zou geïmponeerd hebben
wij zouden geïmponeerd hebben
jullie zouden geïmponeerd hebben
zij zouden geïmponeerd hebben

Gebiedende wijs
imponeer

Aanvoegende wijs
imponere

Voorbeelden

  1. Imponeer je daar thuis de zusters mee?
    That impress the nurses back home?
  2. Je wou haar imponeren.
    But you wanted to impress this lady.
  3. Om iemand te imponeren?
    To impress someone?
  4. Om Wilson te imponeren.
    To impress Wilson.
  5. Je kan dienstertjes imponeren...
    You may impress servant girls...
  6. Spelletjes imponeren Jennifer niet.
    Games don 't impress Jennifer.
  7. Ik wil ze imponeren.
    I want to impress them.
  8. Ik wil niemand imponeren...
    It 's not to impress...
  9. Misschien zal dit u imponeren.
    Perhaps this will impress you.
  10. Ik ben makkelijk te imponeren.
    You got a lot of leeway.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden