NL: imponeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geïmponeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik imponeer jij imponeert hij imponeert wij imponeren jullie imponeren zij imponeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïmponeerd jij hebt geïmponeerd hij heeft geïmponeerd wij hebben geïmponeerd jullie hebben geïmponeerd zij hebben geïmponeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik imponeerde jij imponeerde hij imponeerde wij imponeerden jullie imponeerden zij imponeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïmponeerd jij had geïmponeerd hij had geïmponeerd wij hadden geïmponeerd jullie hadden geïmponeerd zij hadden geïmponeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal imponeren jij zult imponeren hij zal imponeren wij zullen imponeren jullie zullen imponeren zij zullen imponeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïmponeerd hebben jij zult geïmponeerd hebben hij zal geïmponeerd hebben wij zullen geïmponeerd hebben jullie zullen geïmponeerd hebben zij zullen geïmponeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou imponeren jij zou imponeren hij zou imponeren wij zouden imponeren jullie zouden imponeren zij zouden imponeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïmponeerd hebben jij zou geïmponeerd hebben hij zou geïmponeerd hebben wij zouden geïmponeerd hebben jullie zouden geïmponeerd hebben zij zouden geïmponeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
imponeer
|
| Aanvoegende wijs |
| imponere |