Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: impliceren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geïmpliceerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik impliceer
jij impliceert
hij impliceert
wij impliceren
jullie impliceren
zij impliceren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geïmpliceerd
jij hebt geïmpliceerd
hij heeft geïmpliceerd
wij hebben geïmpliceerd
jullie hebben geïmpliceerd
zij hebben geïmpliceerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik impliceerde
jij impliceerde
hij impliceerde
wij impliceerden
jullie impliceerden
zij impliceerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geïmpliceerd
jij had geïmpliceerd
hij had geïmpliceerd
wij hadden geïmpliceerd
jullie hadden geïmpliceerd
zij hadden geïmpliceerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal impliceren
jij zult impliceren
hij zal impliceren
wij zullen impliceren
jullie zullen impliceren
zij zullen impliceren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geïmpliceerd hebben
jij zult geïmpliceerd hebben
hij zal geïmpliceerd hebben
wij zullen geïmpliceerd hebben
jullie zullen geïmpliceerd hebben
zij zullen geïmpliceerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou impliceren
jij zou impliceren
hij zou impliceren
wij zouden impliceren
jullie zouden impliceren
zij zouden impliceren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geïmpliceerd hebben
jij zou geïmpliceerd hebben
hij zou geïmpliceerd hebben
wij zouden geïmpliceerd hebben
jullie zouden geïmpliceerd hebben
zij zouden geïmpliceerd hebben

Gebiedende wijs
impliceer

Aanvoegende wijs
implicere

Voorbeelden

  1. Ik impliceer niks.
    I 'm not implying anything.
  2. Ik impliceer niets.
    I am implying nothing.
  3. Wat impliceer je, Abby?
    What are you implying, Abby?
  4. Wat impliceer je over haar?
    What are you implying about her?
  5. Impliceer je dat ik corrupt ben, meneer?
    Are you implying I 'm on the take, sir?
  6. Impliceer je dat ik te veel denk?
    Are you implying that I overthink?
  7. Ik impliceer alleen dat hij met iemand moet praten.
    I 'm just suggesting that he should talk to somebody.
  8. Impliceer jij dat hij betrokken is bij een moordzaak?
    Are you implying that he is involved in a murder case?
  9. Impliceer je dat ik mijn broer doodde voor geld?
    Are you implying that I killed my brother for money?
  10. Impliceer je nu dat latino' s niet te vertrouwen zijn?
    I hope you 're not suggesting Latinos can 't be trusted to be unbiased.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden