NL: immobiliseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
geïmmobiliseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik immobiliseer jij immobiliseert hij immobiliseert wij immobiliseren jullie immobiliseren zij immobiliseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geïmmobiliseerd jij hebt geïmmobiliseerd hij heeft geïmmobiliseerd wij hebben geïmmobiliseerd jullie hebben geïmmobiliseerd zij hebben geïmmobiliseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik immobiliseerde jij immobiliseerde hij immobiliseerde wij immobiliseerden jullie immobiliseerden zij immobiliseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geïmmobiliseerd jij had geïmmobiliseerd hij had geïmmobiliseerd wij hadden geïmmobiliseerd jullie hadden geïmmobiliseerd zij hadden geïmmobiliseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal immobiliseren jij zult immobiliseren hij zal immobiliseren wij zullen immobiliseren jullie zullen immobiliseren zij zullen immobiliseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geïmmobiliseerd hebben jij zult geïmmobiliseerd hebben hij zal geïmmobiliseerd hebben wij zullen geïmmobiliseerd hebben jullie zullen geïmmobiliseerd hebben zij zullen geïmmobiliseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou immobiliseren jij zou immobiliseren hij zou immobiliseren wij zouden immobiliseren jullie zouden immobiliseren zij zouden immobiliseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geïmmobiliseerd hebben jij zou geïmmobiliseerd hebben hij zou geïmmobiliseerd hebben wij zouden geïmmobiliseerd hebben jullie zouden geïmmobiliseerd hebben zij zouden geïmmobiliseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
immobiliseer
|
Aanvoegende wijs |
immobilisere |