Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: immatriculeren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
geïmmatriculeerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik immatriculeer
jij immatriculeert
hij immatriculeert
wij immatriculeren
jullie immatriculeren
zij immatriculeren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb geïmmatriculeerd
jij hebt geïmmatriculeerd
hij heeft geïmmatriculeerd
wij hebben geïmmatriculeerd
jullie hebben geïmmatriculeerd
zij hebben geïmmatriculeerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik immatriculeerde
jij immatriculeerde
hij immatriculeerde
wij immatriculeerden
jullie immatriculeerden
zij immatriculeerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had geïmmatriculeerd
jij had geïmmatriculeerd
hij had geïmmatriculeerd
wij hadden geïmmatriculeerd
jullie hadden geïmmatriculeerd
zij hadden geïmmatriculeerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal immatriculeren
jij zult immatriculeren
hij zal immatriculeren
wij zullen immatriculeren
jullie zullen immatriculeren
zij zullen immatriculeren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal geïmmatriculeerd hebben
jij zult geïmmatriculeerd hebben
hij zal geïmmatriculeerd hebben
wij zullen geïmmatriculeerd hebben
jullie zullen geïmmatriculeerd hebben
zij zullen geïmmatriculeerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou immatriculeren
jij zou immatriculeren
hij zou immatriculeren
wij zouden immatriculeren
jullie zouden immatriculeren
zij zouden immatriculeren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou geïmmatriculeerd hebben
jij zou geïmmatriculeerd hebben
hij zou geïmmatriculeerd hebben
wij zouden geïmmatriculeerd hebben
jullie zouden geïmmatriculeerd hebben
zij zouden geïmmatriculeerd hebben

Gebiedende wijs
immatriculeer

Aanvoegende wijs
immatriculere

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden