NL: ijveren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geijverd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ijver jij ijvert hij ijvert wij ijveren jullie ijveren zij ijveren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geijverd jij hebt geijverd hij heeft geijverd wij hebben geijverd jullie hebben geijverd zij hebben geijverd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ijverde jij ijverde hij ijverde wij ijverden jullie ijverden zij ijverden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geijverd jij had geijverd hij had geijverd wij hadden geijverd jullie hadden geijverd zij hadden geijverd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ijveren jij zult ijveren hij zal ijveren wij zullen ijveren jullie zullen ijveren zij zullen ijveren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geijverd hebben jij zult geijverd hebben hij zal geijverd hebben wij zullen geijverd hebben jullie zullen geijverd hebben zij zullen geijverd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ijveren jij zou ijveren hij zou ijveren wij zouden ijveren jullie zouden ijveren zij zouden ijveren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geijverd hebben jij zou geijverd hebben hij zou geijverd hebben wij zouden geijverd hebben jullie zouden geijverd hebben zij zouden geijverd hebben
|
| Gebiedende wijs |
ijver
|
| Aanvoegende wijs |
| ijvere |