NL: ijlen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geijld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik ijl jij ijlt hij ijlt wij ijlen jullie ijlen zij ijlen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geijld jij hebt geijld hij heeft geijld wij hebben geijld jullie hebben geijld zij hebben geijld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik ijlde jij ijlde hij ijlde wij ijlden jullie ijlden zij ijlden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geijld jij had geijld hij had geijld wij hadden geijld jullie hadden geijld zij hadden geijld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal ijlen jij zult ijlen hij zal ijlen wij zullen ijlen jullie zullen ijlen zij zullen ijlen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geijld hebben jij zult geijld hebben hij zal geijld hebben wij zullen geijld hebben jullie zullen geijld hebben zij zullen geijld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou ijlen jij zou ijlen hij zou ijlen wij zouden ijlen jullie zouden ijlen zij zouden ijlen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geijld hebben jij zou geijld hebben hij zou geijld hebben wij zouden geijld hebben jullie zouden geijld hebben zij zouden geijld hebben
|
| Gebiedende wijs |
ijl
|
| Aanvoegende wijs |
| ijle |