Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: hypnotiseren

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gehypnotiseerd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik hypnotiseer
jij hypnotiseert
hij hypnotiseert
wij hypnotiseren
jullie hypnotiseren
zij hypnotiseren

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gehypnotiseerd
jij hebt gehypnotiseerd
hij heeft gehypnotiseerd
wij hebben gehypnotiseerd
jullie hebben gehypnotiseerd
zij hebben gehypnotiseerd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hypnotiseerde
jij hypnotiseerde
hij hypnotiseerde
wij hypnotiseerden
jullie hypnotiseerden
zij hypnotiseerden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gehypnotiseerd
jij had gehypnotiseerd
hij had gehypnotiseerd
wij hadden gehypnotiseerd
jullie hadden gehypnotiseerd
zij hadden gehypnotiseerd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal hypnotiseren
jij zult hypnotiseren
hij zal hypnotiseren
wij zullen hypnotiseren
jullie zullen hypnotiseren
zij zullen hypnotiseren

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gehypnotiseerd hebben
jij zult gehypnotiseerd hebben
hij zal gehypnotiseerd hebben
wij zullen gehypnotiseerd hebben
jullie zullen gehypnotiseerd hebben
zij zullen gehypnotiseerd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou hypnotiseren
jij zou hypnotiseren
hij zou hypnotiseren
wij zouden hypnotiseren
jullie zouden hypnotiseren
zij zouden hypnotiseren

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gehypnotiseerd hebben
jij zou gehypnotiseerd hebben
hij zou gehypnotiseerd hebben
wij zouden gehypnotiseerd hebben
jullie zouden gehypnotiseerd hebben
zij zouden gehypnotiseerd hebben

Gebiedende wijs
hypnotiseer

Aanvoegende wijs
hypnotisere

Voorbeelden

  1. Ik hypnotiseer jou!
    I 'm hypnotizing you!
  2. Het hypnotiseer boek was niet echt een cadeau.
    The hypnotism book wasn 't really a gift.
  3. Dat is geen medische test, zo hypnotiseer je een kip.
    That 's not a medical test, that 's how you hypnotize a chicken.
  4. We hypnotiseren haar.
    We could hypnotise her.
  5. Ze hypnotiseren hem.
    All over his face.
  6. Ik wil je hypnotiseren.
    I 'd like to hypnotize you.
  7. Ik ga je hypnotiseren.
    I 'm gonna hypnotize you.
  8. Ga je me hypnotiseren?
    You gonna hypnotize me?
  9. Wil je me hypnotiseren?
    You want to hypnotize me?
  10. Ik kan je hypnotiseren.
    I could have hypnotized you

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden