NL: huwen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehuwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik huw jij huwt hij huwt wij huwen jullie huwen zij huwen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben gehuwd jij bent gehuwd hij is gehuwd wij zijn gehuwd jullie zijn gehuwd zij zijn gehuwd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik huwde jij huwde hij huwde wij huwden jullie huwden zij huwden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was gehuwd jij was gehuwd hij was gehuwd wij waren gehuwd jullie waren gehuwd zij waren gehuwd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal huwen jij zult huwen hij zal huwen wij zullen huwen jullie zullen huwen zij zullen huwen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehuwd zijn jij zult gehuwd zijn hij zal gehuwd zijn wij zullen gehuwd zijn jullie zullen gehuwd zijn zij zullen gehuwd zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou huwen jij zou huwen hij zou huwen wij zouden huwen jullie zouden huwen zij zouden huwen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehuwd zijn jij zou gehuwd zijn hij zou gehuwd zijn wij zouden gehuwd zijn jullie zouden gehuwd zijn zij zouden gehuwd zijn
|
| Gebiedende wijs |
huw
|
| Aanvoegende wijs |
| huwe |