NL: hummen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gehumd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hum jij humt hij humt wij hummen jullie hummen zij hummen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehumd jij hebt gehumd hij heeft gehumd wij hebben gehumd jullie hebben gehumd zij hebben gehumd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik humde jij humde hij humde wij humden jullie humden zij humden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehumd jij had gehumd hij had gehumd wij hadden gehumd jullie hadden gehumd zij hadden gehumd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hummen jij zult hummen hij zal hummen wij zullen hummen jullie zullen hummen zij zullen hummen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehumd hebben jij zult gehumd hebben hij zal gehumd hebben wij zullen gehumd hebben jullie zullen gehumd hebben zij zullen gehumd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hummen jij zou hummen hij zou hummen wij zouden hummen jullie zouden hummen zij zouden hummen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehumd hebben jij zou gehumd hebben hij zou gehumd hebben wij zouden gehumd hebben jullie zouden gehumd hebben zij zouden gehumd hebben
|
Gebiedende wijs |
hum
|
Aanvoegende wijs |
humme |