Voorbeelden

1. Ne t' humilie pas.
   Verneder jezelf niet zo.
2. Elle s' humilie toute seule.
   Ze zet zichzelf voorschut.
3. Vous l' avez rejete, humilie, desespere.
   U hebt hem verstoten, vernederd, de moed doen verliezen.
4. Et cette mascarade humilie l' empire!
   Hij vermomt zijn wagen en zet ons voor gek.
5. C' est elle qui humilie les autres.
   Zij deed iemand schande aan.
6. Non, ta façon de le fixer t' humilie.
   De manier waarop je naar hem keek, vernedert je.
7. Il n' appréciait pas qu' on l' humilie.
   Hield er niet van vernederd te worden.
8. Annalise humilie le bureau du procureur depuis des années.
   Annalise vernedert het openbaar ministerie al jaren.
9. Ok! Humilie-toi, à courir après une tête de noeud.
   Jezelf voor gek zetten, achter die knuppel aangaan.
10. Un animal n' humilie pas sa proie avant de l' achever.
    Die roepen tenminste niet boe als ze iets vermoorden.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden