NL: huiveren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehuiverd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik huiver jij huivert hij huivert wij huiveren jullie huiveren zij huiveren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehuiverd jij hebt gehuiverd hij heeft gehuiverd wij hebben gehuiverd jullie hebben gehuiverd zij hebben gehuiverd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik huiverde jij huiverde hij huiverde wij huiverden jullie huiverden zij huiverden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehuiverd jij had gehuiverd hij had gehuiverd wij hadden gehuiverd jullie hadden gehuiverd zij hadden gehuiverd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal huiveren jij zult huiveren hij zal huiveren wij zullen huiveren jullie zullen huiveren zij zullen huiveren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehuiverd hebben jij zult gehuiverd hebben hij zal gehuiverd hebben wij zullen gehuiverd hebben jullie zullen gehuiverd hebben zij zullen gehuiverd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou huiveren jij zou huiveren hij zou huiveren wij zouden huiveren jullie zouden huiveren zij zouden huiveren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehuiverd hebben jij zou gehuiverd hebben hij zou gehuiverd hebben wij zouden gehuiverd hebben jullie zouden gehuiverd hebben zij zouden gehuiverd hebben
|
| Gebiedende wijs |
huiver
|
| Aanvoegende wijs |
| huivere |