NL: hospitaliseren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gehospitaliseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hospitaliseer jij hospitaliseert hij hospitaliseert wij hospitaliseren jullie hospitaliseren zij hospitaliseren
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehospitaliseerd jij hebt gehospitaliseerd hij heeft gehospitaliseerd wij hebben gehospitaliseerd jullie hebben gehospitaliseerd zij hebben gehospitaliseerd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hospitaliseerde jij hospitaliseerde hij hospitaliseerde wij hospitaliseerden jullie hospitaliseerden zij hospitaliseerden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehospitaliseerd jij had gehospitaliseerd hij had gehospitaliseerd wij hadden gehospitaliseerd jullie hadden gehospitaliseerd zij hadden gehospitaliseerd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hospitaliseren jij zult hospitaliseren hij zal hospitaliseren wij zullen hospitaliseren jullie zullen hospitaliseren zij zullen hospitaliseren
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehospitaliseerd hebben jij zult gehospitaliseerd hebben hij zal gehospitaliseerd hebben wij zullen gehospitaliseerd hebben jullie zullen gehospitaliseerd hebben zij zullen gehospitaliseerd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hospitaliseren jij zou hospitaliseren hij zou hospitaliseren wij zouden hospitaliseren jullie zouden hospitaliseren zij zouden hospitaliseren
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehospitaliseerd hebben jij zou gehospitaliseerd hebben hij zou gehospitaliseerd hebben wij zouden gehospitaliseerd hebben jullie zouden gehospitaliseerd hebben zij zouden gehospitaliseerd hebben
|
Gebiedende wijs |
hospitaliseer
|
Aanvoegende wijs |
hospitalisere |