Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: horten
NL: horten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
gehort

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik hort
jij hort
hij hort
wij horten
jullie horten
zij horten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb gehort
jij hebt gehort
hij heeft gehort
wij hebben gehort
jullie hebben gehort
zij hebben gehort

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hortte
jij hortte
hij hortte
wij hortten
jullie hortten
zij hortten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had gehort
jij had gehort
hij had gehort
wij hadden gehort
jullie hadden gehort
zij hadden gehort

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal horten
jij zult horten
hij zal horten
wij zullen horten
jullie zullen horten
zij zullen horten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal gehort hebben
jij zult gehort hebben
hij zal gehort hebben
wij zullen gehort hebben
jullie zullen gehort hebben
zij zullen gehort hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou horten
jij zou horten
hij zou horten
wij zouden horten
jullie zouden horten
zij zouden horten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou gehort hebben
jij zou gehort hebben
hij zou gehort hebben
wij zouden gehort hebben
jullie zouden gehort hebben
zij zouden gehort hebben

Gebiedende wijs
hort

Aanvoegende wijs
horte

Voorbeelden

  1. We gaan de hort op.
    We will hit the road.
  2. Niet meer de hele avond de hort op.
    No more going out all night.
  3. Is die malle vrouw van je weer de hort op?
    Is that silly wife of yours again bombed?
  4. Dus je controleert hem niet. En Donette is de hort op.
    So you ain 't checking on him, and Donette 's out and about.
  5. Welterusten, Horten.
    Good night, Horten!
  6. Dit is Odd Horten.
    This is Odd Horten.
  7. Het kwam met horten en stoten.
    It came in fits and starts.
  8. Jouw moeder leeft toch in Horten, nietwaar?
    Your mother lives in Horten, right?
  9. Nu moet je het gas heel rustig indrukken, anders gaat hij horten en stoten.
    Now you got to push the gas in real smooth, or else it goes all herky-jerky.


DE: horten    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
gehortet
hortend

Indikativ Präsens
ich horte
du hortest
er hortet
wir horten
ihr hortet
sie; Sie horten

Indikativ Perfekt
ich bin gehortet
du hast gehortet
er hat gehortet
wir haben gehortet
ihr habt gehortet
sie; Sie haben gehortet

Indikativ Präteritum
ich hortete
du hortetest
er hortete
wir horteten
ihr hortetet
sie; Sie horteten

Indikativ Plusquamperfekt
ich war gehortet
du hattest gehortet
er hatte gehortet
wir hatten gehortet
ihr hattet gehortet
sie; Sie hatten gehortet

Indikativ Futur I
ich werde horten
du wirst horten
er wird horten
wir werden horten
ihr werdet horten
sie; Sie werden horten

Indikativ Futur II
ich werde gehortet sein
du wirst gehortet haben
er wird gehortet haben
wir werden gehortet haben
ihr werdet gehortet haben
sie; Sie werden gehortet haben

Konjunktiv I Präsens
ich horte
du hortest
er horte
wir horten
ihr hortet
sie; Sie horten

Konjunktiv I Perfekt
ich sei gehortet
du habest gehortet
er habe gehortet
wir haben gehortet
ihr habet gehortet
sie; Sie haben gehortet

Konjunktiv II Präsens
ich hortete
du hortetest
er hortete
wir horteten
ihr hortetet
sie; Sie horteten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte gehortet
du hättest gehortet
er hätte gehortet
wir hätten gehortet
ihr hättet gehortet
sie; Sie hätten gehortet

Konjunktiv II Futur I
ich würde horten
du würdest horten
er würde horten
wir würden horten
ihr würdet horten
sie; Sie würden horten

Konjunktiv II Futur II
ich würde gehortet sein
du würdest gehortet haben
er würde gehortet haben
wir würden gehortet haben
ihr würdet gehortet haben
sie; Sie würden gehortet haben

der Imperativ
du horte


Voorbeelden

  1. Ein Hort der Erfindungen.
    Een schat aan uitvindingen.
  2. Die hort man kilometerweit.
    Hij is kilometers ver te horen.
  3. Die ganze Nachbarschaft hort dich.
    Straks hoort de hele buurt je.
  4. Hort sich aber so an.
    Dat klinkt wel zo.
  5. Dein Geist war mein Hort.
    Jouw geest was mijn beschutting.
  6. Ich werde den verbotenen Hort betreten.
    Ik zal de verboden drempel overstappen.
  7. Wofür gräbst du deinen Hort aus?
    Waarom ben je jouw schat aan het opgraven?
  8. und er hort nie mir zu.
    en hij luistert nooit naar mij.
  9. Stimmt irgendetwas mit dem Hort nicht?
    Is er iets mis in die kinderopvang?
  10. Das ist ein Hort der Geister, Khaleesi.
    Een spookhuis, Khaleesi.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden