NL: homologeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehomologeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik homologeer jij homologeert hij homologeert wij homologeren jullie homologeren zij homologeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehomologeerd jij hebt gehomologeerd hij heeft gehomologeerd wij hebben gehomologeerd jullie hebben gehomologeerd zij hebben gehomologeerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik homologeerde jij homologeerde hij homologeerde wij homologeerden jullie homologeerden zij homologeerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehomologeerd jij had gehomologeerd hij had gehomologeerd wij hadden gehomologeerd jullie hadden gehomologeerd zij hadden gehomologeerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal homologeren jij zult homologeren hij zal homologeren wij zullen homologeren jullie zullen homologeren zij zullen homologeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehomologeerd hebben jij zult gehomologeerd hebben hij zal gehomologeerd hebben wij zullen gehomologeerd hebben jullie zullen gehomologeerd hebben zij zullen gehomologeerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou homologeren jij zou homologeren hij zou homologeren wij zouden homologeren jullie zouden homologeren zij zouden homologeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehomologeerd hebben jij zou gehomologeerd hebben hij zou gehomologeerd hebben wij zouden gehomologeerd hebben jullie zouden gehomologeerd hebben zij zouden gehomologeerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
homologeer
|
| Aanvoegende wijs |
| homologere |