NL: homejacken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
gehomejackt
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik homejack jij homejackt hij homejackt wij homejacken jullie homejacken zij homejacken
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehomejackt jij hebt gehomejackt hij heeft gehomejackt wij hebben gehomejackt jullie hebben gehomejackt zij hebben gehomejackt
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik homejackte jij homejackte hij homejackte wij homejackten jullie homejackten zij homejackten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehomejackt jij had gehomejackt hij had gehomejackt wij hadden gehomejackt jullie hadden gehomejackt zij hadden gehomejackt
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal homejacken jij zult homejacken hij zal homejacken wij zullen homejacken jullie zullen homejacken zij zullen homejacken
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehomejackt hebben jij zult gehomejackt hebben hij zal gehomejackt hebben wij zullen gehomejackt hebben jullie zullen gehomejackt hebben zij zullen gehomejackt hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou homejacken jij zou homejacken hij zou homejacken wij zouden homejacken jullie zouden homejacken zij zouden homejacken
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehomejackt hebben jij zou gehomejackt hebben hij zou gehomejackt hebben wij zouden gehomejackt hebben jullie zouden gehomejackt hebben zij zouden gehomejackt hebben
|
Gebiedende wijs |
homejack
|
Aanvoegende wijs |
homejacke |