NL: hoesten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
gehoest
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik hoest jij hoest hij hoest wij hoesten jullie hoesten zij hoesten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb gehoest jij hebt gehoest hij heeft gehoest wij hebben gehoest jullie hebben gehoest zij hebben gehoest
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik hoestte jij hoestte hij hoestte wij hoestten jullie hoestten zij hoestten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had gehoest jij had gehoest hij had gehoest wij hadden gehoest jullie hadden gehoest zij hadden gehoest
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal hoesten jij zult hoesten hij zal hoesten wij zullen hoesten jullie zullen hoesten zij zullen hoesten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal gehoest hebben jij zult gehoest hebben hij zal gehoest hebben wij zullen gehoest hebben jullie zullen gehoest hebben zij zullen gehoest hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou hoesten jij zou hoesten hij zou hoesten wij zouden hoesten jullie zouden hoesten zij zouden hoesten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou gehoest hebben jij zou gehoest hebben hij zou gehoest hebben wij zouden gehoest hebben jullie zouden gehoest hebben zij zouden gehoest hebben
|
| Gebiedende wijs |
hoest
|
| Aanvoegende wijs |
| hoeste |